Ode aan Atie
‘Heb je ’t al tegen Atie gezegd?’
‘Nee, nog niet.’
‘Hebben júllie ‘t al tegen Atie gezegd?’
‘Nee, niet aan gedacht.’
.
.
‘Heeft íemand hier ’t al tegen Atie gezegd?’
‘Ik heb haar nummer niet. Maar ik kan straks wel even bij haar langs fietsen en het voor haar huis over straat roepen, dan hoort ze ’t vast wel.’
En toen dacht ik: Ik zeg het tegen Atie. Ik stuur haar een appje met complimenten namens iedereen die het vergeet te zeggen. Een appje kun je teruglezen op momenten dat je ’t nodig hebt en dat je behoefte hebt aan iets positiefs. Zo gezegd, zo gedaan. Toch was ik niet tevreden. Ik vond het niet genoeg, Atie verdient meer. Vandaar deze column voor Atie, die altijd op de achtergrond aanwezig is, bijna onzichtbaar, amper hoorbaar, maar toch aanwezig. En dat mag wel eens gezegd worden, of geschreven.
‘Nee, ik weet ook wel dat Atie dat niet alleen heeft gedaan. Natuurlijk werkten ook Roelie, Mady, Els, Betsy en Gea mee. De complimenten gelden evengoed voor hen. Maar Atie deed de vormgeving. En zette de boel in elkaar. Dus Atie mag best wat extra complimenten hebben, toch?’
‘Mee eens.’
‘Ja, mee eens.’
‘Ik ook, helemaal terecht.’
Dus bij dezen: Atie, onze complimenten (en ik denk dat ik namens het hele dorp spreek) voor de prachtige glossy Buurvrouw die nog steeds stralend op onze keukentafel ligt. Wat is-ie mooi. Wat staan er mooie teksten in, mooie verhalen en evenzo mooie foto’s. Ook van onze tijdelijke inwoner die inderdaad alweer vertrokken is. Maar gelukkig hebben we de foto’s nog. En de Buurvrouw.
Paula
